‘Wat zullen we eten?’
‘Ik weet het niet,’ antwoordt mijn man. ‘Wat wil jij?’
‘Iets gezonds, lichts en lekkers’, zeggen we tegelijkertijd, zoals altijd als we de wat-zullen-we-eten-vraag stellen. We staan samen voor de koelkast.
‘Wortelstamppot?’
‘Nee. Risotto en funghi?’
De roerbakgroente is bijna over de houdbaarheidsdatum. Die doen?’
Hij trekt zijn schouders op. Ik loop weg en zak op een keukenstoel. Man, du bist anders als ich.
‘Wat wil ik zelf eten? Ik lik langs mijn lippen, smak, proef. Verdorie. Ik weet niet eens wat ik wil. Als ik het zelf niet weet, komen we er samen zeker niet uit. Duh. Ik wacht. Op een goed idee. Niets. Doe niet zo moeilijk, zeg ik tegen mezelf. Wat maakt het uit? Eet wat hij wil. Nee, nee, nee. Het maakt wel uit. Nee, ik volg hem niet klakkeloos. En nee, ik doe niet moeilijk. Blijkbaar ben ik vergeten te weten wat ik wil eten. Ik wacht en eet niets tot ik het weet.
Mijn man komt naar de keuken met biefstuk, rijst en veldsla. Ik kijk toe hoe hij kookt. Mijn lege maag trekt mijn aandacht terug naar mijzelf. Wat wil ik? Aha: genoeg eiwitten, een beperkte hoeveelheid koolhydraten en weinig vet. Dat wil ik. Ik ga eiwitten zoeken en zie de zalm. Ja, zalm met roerbakgroente. Naast mijn man ga ik aan de slag. Hij kijkt, maar zegt niets. Ik bak de zalm en de roerbakgroente in olijfolie. Precies zoals ik het wil. Hij doet sla op zijn bord.
‘Wil je ook wat sla op mijn bord doen?’ ‘Nee, geen olie, alleen wat azijn’. ‘Wil jij groente?’
‘Graag. Rijst?’
‘Nee, geen rijst.’
Hij pakt zijn bord en ik het mijne. ‘Hoe was je dag?’, vraag ik als we samen aan tafel zitten.
Inge Witsiers